‘Daer tstat van Antwerpen thoot af waer’
Constructies en interpretaties van het markgraafschap Antwerpen als juridische ruimte in de veertiende en vijftiende eeuw
Samenvatting
Op een zaterdagochtend in oktober 1417 werd Aart Willems, de knecht met het ene oor, voor het stadhuis van Antwerpen onthoofd. Het Antwerpse stadsbestuur had kosten noch moeite gespaard om dit voor elkaar te krijgen. Niet lang tevoren had het Aart verbannen uit het de stad en het markgraafschap Antwerpen omdat hij medeplichtig was aan het zwaar mishandelen, zonder enige reden, van Peter Jan Heyns. Voordat hij zijn straf had uitgezeten was hij echter alweer in het markgraafschap teruggekeerd, vele onseden ende overdaden bedrivende. De heer van Hoogstraten, Jan van Cuijck, had hem laten vastzetten in het ‘ijzeren vorstershuis’. Zodra het Antwerpse stadsbestuur hier lucht van kreeg, stuurde het zijn roe- en stokdragers Gillis Putoir en Jan Camerlinc naar Hoogstraten om Aart te laten uitleveren. De heer van Hoogstraten weigerde echter gehoor te geven aan de gerechtsdienaren uit de Scheldestad. Nog drie keer stuurde Antwerpen een steeds zwaardere delegatie om de uitlevering van Aart te bewerkstelligen. De laatste bestond uit niemand minder dan de schout van Antwerpen, ridder Filips van der Couderborch, burgermeester Gillis Damaes, en de schepenen Klaas van der Elst en Laurens van Aarschot, vergezeld door een contingent hand- en voetboogschutters, die Aart uit het vorstershuis haalden en te Antwerpen in het Steen vastzetten. Ze wachtten niet op een tegenactie. De volgende ochtend werd de executie voltrokken.